Langzittende CEO’s scoren het laagst

De kwaliteit van het management van een representatieve groep van ongeveer 450 grotere industriële bedrijven is in 2018 gemeten door de Rijksuniversiteit Groningen en de Rabobank. Het CBS heeft de enquêteresultaten gecombineerd met bedrijfseconomische gegevens van de betreffende bedrijven en informatie over hun hoogste baas, de CEO.
De resultaten laten een duidelijk positieve samenhang zien tussen de overall-kwaliteit van het management en de gemiddelde arbeidsproductiviteit. Met andere woorden, beter geleide bedrijven zijn gemiddeld productiever dan minder goed geleide bedrijven. Deze conclusie blijft staan wanneer rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld de bedrijfsomvang en de bedrijfstak waarin het bedrijf actief is.
Het blijkt dat de managementkwaliteit tot een bepaald salarisniveau positief samenhangt met het salaris van de CEO. Met andere woorden, beter betaalde topmanagers lijken tot op zekere hoogte ook beter te presteren. Het positieve verband lijkt te stagneren boven de € 600.000: de managementkwaliteit bij bedrijven met een CEO die meer dan € 600.000 verdient, verschilt niet significant van die bij bedrijven met een CEO die € 400.000 tot € 600.000 verdient.
Ook hangt de managementkwaliteit samen met het aantal jaren dat de CEO leidinggeeft bij het bedrijf. De langstzittende CEO’s werken bij bedrijven met de laagste managementkwaliteit. Vooral op het terrein van personeelsmanagement scoren de langstzittende CEO’s fors lager. De CEO’s die juist kort als bestuurder actief zijn, halen de beste scores.

Verkoopwinst panden in privé belast bij dga

Een dga heeft via zijn holding alle aandelen in een bv. Deze bv heeft als doel het verrichten van aanneemwerkzaamheden. Daarnaast probeert de bv ook panden met winst te verkopen nadat zij de panden heeft aangekocht en opgeknapt. Op 10 maart 2011 heeft de dga in privé een woning gekocht. Na het opknappen heeft de dga deze woning met winst verkocht. In zijn aangifte inkomstenbelasting heeft hij niets van deze transactie aangegeven. Op 10 juli 2012 kocht de dga een andere onroerende zaak. Ook deze onroerende zaak heeft de dga met winst op 25 juni 2013 verkocht. Ook van deze woning gaf hij in zijn aangifte inkomstenbelasting niets aan. Bij Rechtbank Noord-Holland is in geschil of de verkoopopbrengsten op de onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden in privé bij de dga zijn belast. De rechtbank oordeelt in het nadeel van de dga. De dga heeft ten aanzien van de aan- en verkoop van onroerende zaken en het opknappen hiervan een bijzondere kennis. De feitelijke gang van zaken bij de aan- en doorverkoop van de panden in privé wijkt niet af van de gang van zaken bij de vennootschappen van de dga. Daarbij komt dat er een relatief korte periode zit tussen de aan- en verkoop van de onroerende zaken. Bovendien ontbreekt enige aanwijzing voor verhuur of zelfbewoning in privé. Voor het bewijs van zelfbewoning van de tweede onroerende zaak heeft de dga weliswaar een notariële verklaring overgelegd, maar concrete aanwijzingen voor verhuur of zelfbewoning staan in de offerte, leveringsakte of hypotheekakte. De dga weigert deze belangrijke documenten te overleggen en de rechtbank vindt dat de nadelige gevolgen van het niet overhandigen van de stukken voor zijn rekening moet komen. De rechtbank oordeelt dat de winsten bij verkoop van de panden belast is als resultaat uit overige werkzaamheden.
Bron: Rb. Noord-Holland 30-04-2019

Kansen voor Nederlanders op European Inventor Award

De European Inventor Award is een prijs voor onderzoekers en uitvinders die technieken ontwikkelden waar – meestal meerdere – octrooien voor zijn aangevraagd.
Materiaalwetenschapper en uitvinder Rik Breur doet mee in de categorie MKB. Zijn zelfklevende anti-aangroei-tapijt voorkomt aangroei van zeeorganismen op scheepsrompen zonder dat daarbij schadelijke en zeewatervervuilende chemicaliën worden gebruikt. Het milieuvriendelijk alternatief voor giftige verfstoffen bespaart reders en eigenaren van vaste bouwwerken op zee, zoals windparken en olieplatforms, dure schoonmaakoperaties en leidt tot efficiënter brandstofverbruik op schepen.
In de categorie Industrie dingen ingenieurs Alexander van der Lely en Karel van den Berg mee naar een prijs. Zij ontwikkelden een volledig geautomatiseerde melkrobot: De Astronaut. Deze koe-vriendelijke melkrobot komt het dierenwelzijn ten goede, verhoogt de melkopbrengst, reduceert arbeidskosten en helpt boeren bij een efficiëntere bedrijfsvoering.
Naast de 5 uitvindersprijzen reikt het EOB op 20 juni ook de Publieksprijs uit. Tot 16 juni kan iedereen via https://popular-prize.epo.org/ op de uitvinder stemmen die de Publieksprijs moet winnen. Onder de stemmers verloot het EOB een prijs. De prijsuitreiking (alle categorieën plus de Publieksprijs) is op 20 juni live te zien op de website van het EOB. Daar vindt u ook alle achtergrondinformatie over de European Inventor Award.
Bron: RVO.nl, 7-5-2019

Belastingadviseur mag cliënt geen geld lenen

Een belastingadviseur trad in 2011 in dienst bij een accountantskantoor. Op grond van de arbeidsovereenkomst moest de man zich houden aan regels in het kwaliteitshandboek op het gebied van onafhankelijkheid en integriteit. Omdat de man lid was van het Register Belastingadviseurs, moest hij zich ook houden aan de regels van het tuchtrecht van het RB. Dit betekent onder meer dat hij geen werkzaamheden mag verrichten die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van een belastingadviseur. Desondanks verstrekte de belastingadviseur in privé een hypothecaire geldlening van € 200.000 aan een cliënt. Toen zijn werkgever dit ontdekte, ontbond hij de arbeidsovereenkomst.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was de belastingadviseur gebonden aan het kwaliteitshandboek van zijn werkgever en aan de gedragsregels van het RB. Dit betekende dat de man niet zonder toestemming van zijn werkgever een lening had mogen verstrekken aan zijn cliënt, aangezien dit onverenigbaar was met zijn onafhankelijke functie van belastingadviseur. Het hof oordeelde dan ook dat er sprake was van verwijtbaar handelen en dat de werkgever de arbeidsovereenkomst mocht ontbinden. Wel moest de werkgever een transitievergoeding betalen, want het hof vond het handelen van de adviseur niet dusdanig verwijtbaar dat hij geen recht had op een transitievergoeding. Hierbij liet het hof meewegen dat het voor een belastingadviseur niet expliciet verboden is om geldleningen te verstrekken. Bovendien had de adviseur niet geprobeerd om de verstrekte lening achter te houden voor zijn werkgever, aangezien hij de lening expliciet had vermeld in de jaarrekening.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-4-2019

Fictieve verkrijging na verkoop woning aan erfgenaam

In deze zaak woonden een moeder en haar dochter samen in een woning die eigendom was van de moeder. In december 2014 verkocht de moeder de woning aan haar dochter voor een prijs van € 155.000. Bij het vaststellen van de koopprijs was rekening gehouden met een recht van vruchtgebruik en het feit dat de moeder in de woning bleef wonen. Omdat de dochter de koopsom schuldig bleef, werd hiervoor een overeenkomst van geldlening gesloten. Vervolgens schold de moeder de geldlening kwijt, waarbij zij een beroep deed op de verhoogde vrijstelling van € 100.000 voor het schenken van een woning. De dochter betaalde over het restant (€ 55.000) € 5.500 schenkbelasting.
Toen de moeder in 2015 overleed, binnen 180 dagen na verkoop van de woning, stelde de inspecteur dat de dochter de woning fictief krachtens erfrecht had verkregen. Het hof was het hiermee eens. Aangezien de moeder na de verkoop tot haar overlijden in de woning was blijven wonen en zij voor het woongenot niet de minimale vergoeding van 6% (per jaar) over de waarde van de woning had betaald, gold de fictiebepaling uit de Successiewet. De woning behoorde daarom tot de nalatenschap van de moeder en de dochter had de woning fictief verkregen.
Bron: Hof Den Haag, 26-4-2019

Droomt u ook van een nieuwe baan?

De keuze om iets anders te gaan doen blijkt daarbij vaak een goede. Een derde van de Nederlanders maakte daadwerkelijk een carrièreswitch en 18% heeft dit zelfs meerdere keren gedaan. De helft van de werkenden in Nederland overweegt op dit moment geen banenwissel, maar heeft dit wel eens overwogen. Naast iets totaal anders gaan doen, is een soortgelijke functie als de huidige baan maar dan in een andere sector ook een mogelijkheid. Voor ruim 40% is dit een optie.
Opvallend is dat een groot deel van de respondenten aangeeft niet voldaan thuis te komen na een werkdag. De meerderheid van de respondenten (63%) komt meestal wel of vrijwel altijd voldaan thuis van het werk. Voor de rest geldt dit niet. Zij komen even vaak wel als niet, meestal niet of zelfs helemaal nooit met een voldaan gevoel thuis na een werkdag.
De meerderheid van de respondenten laat de mate waarin het werk betekenisvol is meespelen in de afweging om te solliciteren.
Bron: Managersonline.nl, 30-4-2019

Gebruik stichting als machteloze certificaathouder faalt

Een man houdt via zijn holding een belang van 80% in een tussenhoudstervennootschap. Deze tussenhoudster bezit een bouwterrein waarop een ander bedrijf een kantoor wil bouwen. De tussenhoudster komt met het andere bedrijf overeen dat de ontwikkeling van het kantoorpand zal plaatsvinden in een andere vennootschap. De tussenhoudster verkrijgt een economisch belang van 30% in deze vennootschap. Op 19 september 2005 draagt de tussenhoudster dit belang over aan anderen. De man, zijn zoon en dochter verkrijgen samen 12,6%. Diezelfde dag verkopen zij dit belang aan een bv, die de koopprijs schuldig blijft. De bv moet over deze lening een winstafhankelijke vergoeding betalen. De aandelen van die bv zijn in handen van een stichting. Bovendien verstrekt de holding van de vader een lening aan een stichting om de te certificeren aandelen in de bv vol te storten. De holding verkrijgt daarbij het pandrecht op de certificaten. De aandelen in de bv belanden bij een andere stichting. Om zekerheid voor de lening aan te stellen verleent die andere stichting het pandrecht op de aandelen aan de dga en zijn kinderen. Volgens de dga, zijn zoon en zijn dochter valt de lening aan de bv in box 3. De Belastingdienst stelt echter dat deze vordering in box 1 valt.
Voor Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van belang wie de feitelijke eigenaar is van de certificaten. Formeel gezien is de stichting de eigenaar van de certificaten. Maar door alle overeenkomsten die zij heeft gesloten met de man en zijn kinderen stellen haar certificaathouderrechten niets voor. Zo mist de stichting het recht om vergaderingen bij te wonen. De rechtbank constateert dat de certificaten voor rekening van de dga en zijn kinderen worden gehouden. Het gevolg is dat zij een aanmerkelijk belang in de bv hebben, zodat de geldlening aan die bv een vorm van terbeschikkingstelling is. De vergoedingen op de leningen zijn daarom belast als inkomen uit overige werkzaamheden in box 1.
Bron: Rb. Zeeland-West-Brabant 11-07-2018 (gepubl. 05-5-2019)

Financiële positie pensioenfondsen schiet nog tekort

Het vermogen van de pensioenfondsen groeide, vooral door de wereldwijde stijging van de aandelenkoersen, met 105 miljard naar 1.433 miljard. Daar staat tegenover dat ook de financiële verplichtingen, vooral als gevolg van een verdere daling van de rente, met 80 miljard toenamen tot 1.367 miljard.
De actuele dekkingsgraad is de barometer voor de financiële positie van pensioenfondsen. Deze stond aan het einde van het eerste kwartaal van 2019 op 104,8%; een stijging ten opzichte van het vierde kwartaal van 1,5 procentpunt.
Zo’n 56% van alle pensioenaanspraken staan uit bij een van de 44 pensioenfondsen waarvan de beleidsdekkingsgraad niet aan het wettelijk vereiste minimum van 104,2% voldoet. Dit betreft 1,9 miljoen aanspraken voor pensioengerechtigde deelnemers, 3,5 miljoen aanspraken voor actieve deelnemers en 4,9 miljoen aanspraken voor gewezen deelnemers.
Ongeveer een vijfde deel van alle pensioenaanspraken staat uit bij een van de 112 pensioenfondsen met een beleidsdekkingsgraad van meer dan 110%. Het betreft 1 miljoen aanspraken voor actieve, 2,1 miljoen aanspraken voor gewezen en 0,9 miljoen aanspraken voor pensioengerechtigde deelnemers. De pensioenaanspraken bij pensioenfondsen hebben uitsluitend betrekking op een arbeidsgerelateerd pensioen dat aanvullend is bovenop de AOW.
Bron: DNB.nl, 30-4-2019

Terecht bedrag aangegeven voor privégebruik woning voor btw

Een echtpaar exploiteert in firma-verband een transportbedrijf. In 2009 en 2010 laten zij op hun grond een woning bouwen en nemen die in 2010 in gebruik. Dit gebruik is deels voor de onderneming. Voor de inkomstenbelasting is de volledige woning privé. De firma heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting voor de bouw van de woning volledig in aftrek gebracht. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen haar eigen btw-aangiften voor de bijtelling wegens het privégebruik van de woning. De inspecteur heeft de bezwaarschriften afgewezen. Voor Rechtbank Noord-Nederland is het de vraag of in de btw-aangifte een bedrag vanwege privégebruik van de woning moet worden meegenomen. Het echtpaar neemt voor de rechtbank het standpunt in dat zij het privédeel van de woning nooit tot het ondernemingsvermogen voor de omzetbelasting hadden mogen rekenen. Voor dit standpunt beroept het echtpaar zich op het arrest van de Hoge Raad van 30 oktober 2015 (Champignonkwekerij-arrest). De rechtbank stelt vast dat het echtpaar tijdens de bouw van de woning de keuze heeft gemaakt de in rekening gebrachte omzetbelasting volledig in aftrek te brengen. Dat was toen volledig in overeenstemming met de wet- en regelgeving. Door de voorbelasting volledig in aftrek te brengen, heeft het echtpaar er voor gekozen om de volledige woning als investeringsgoed te beschouwen, dat zowel zakelijk als privé wordt gebruikt. De rechtbank wijst het beroep op het hiervoor genoemde Champignonkwekerij-arrest af. In dat arrest kozen de vennoten er juist voor de woning niet als ondernemingsvermogen te kwalificeren, terwijl de vennoten dat in dit geval wel hebben gedaan.
Bron: Rb. Noord-Nederland 23-4-2019

Afwijking van testament kan fiscale gevolgen hebben

In deze zaak hadden twee echtgenoten die in gemeenschap van goederen waren getrouwd, in hun beider testamenten de toenmalige ouderlijke boedelverdeling opgenomen. Dit betekende dat toen de man overleed, zijn vrouw de gehele nalatenschap kreeg toebedeeld. Hun zoon verkreeg een onderbedelingsvordering op zijn moeder, waarbij het testament bepaalde dat deze vordering pas opeisbaar was bij het overlijden, hertrouwen in gemeenschap van goederen, faillissement of surséance van betaling van de moeder. Vervolgens stelden de moeder en haar zoon bij de notaris een akte op waarin de opeisbaarheidsgronden werden uitgebreid: de hoofdsom van de onderbedelingsvordering zou ook opeisbaar zijn als de moeder zou verhuizen naar een verpleeghuis of bejaardentehuis. Een jaar later droeg de moeder de economische eigendom van een woning over aan haar zoon, waarbij de koopprijs voor een deel werd verrekend met de onderbedelingsvordering. Het restant van de koopprijs werd kwijtgescholden.
De inspecteur vond dat de afwijkingen van het testament ertoe leidden dat de zoon bij het overlijden van zijn moeder een fictief voordeel uit erfenis genoot. De rechtbank was het met de inspecteur eens. Het zou anders zijn geweest als de moeder een compenserende vergoeding had ontvangen voor de afwijkingen van het testament. Maar omdat dit niet het geval was, was na het overlijden van de moeder de belastbare nalatenschap hoger als gevolg van het fictieve voordeel uit erfenis.
Bron: Rb. Den Haag, 8-3-2019 (gepubl. 26-4-2019)